Terug naar het andere halfrond - een luierdag in Zuid-Afrika

22 juli 2018 - Stellenbosch, Zuid-Afrika

Vandaag is het mijn zesde dag hier in Stellenbosch, een stadje in Zuid-Afrika, gelegen op een kleine drie kwartier rijden van Kaapstad. Hier zal ik de komende paar maanden een bij elkaar geraapt pretpakket van filosofie, sociologie, geschiedenis en literatuurwetenschappen volgen. Een Nederlandse medestudent noemde Stellenbosch gisteren een tropisch Groningen, een vrij treffende omschrijving; Europees ogende straten met namen als Banghoek, Bosman en Zwaanswyk, en een absurd hoog percentage studenten, maar dan tussen de bergen en palmbomen, met vijfentwintig graden in hartje winter. (De laatste aardbeving is gelukkig wel alweer een halve eeuw geleden, en aan gaswinning doen ze in deze regio vooralsnog niet.)

Ik zit met mijn laptop op schoot op mijn bed, want een bureau heb ik (nog) niet. Vanuit de woonkamer klinken de onheilspellende deuntjes van de zoveelste Netflix-detectiveserie waar mijn huisgenoten in verstrikt zijn geraakt. Het begint langzaamaan te schemeren, oranjerood boven de bergpieken. Ik ben nog niet eens goed en wel wakker, en het wordt alweer donker. Ja, dat is ook op dit halfrond het nadeel van de winter.

De laatste paar dagen waren een waas van bureaucratie, spullen aanschaffen, college-introducties, welkomstetentjes, nieuwe mensen, wijn en bier. Gezien ik pas halverwege de introductieweek arriveerde, had ik flink wat bij te benen. Eigenlijk begon de gekkigheid al met de reis hier naartoe, waarbij ik zomaar ineens geüpgraded werd naar Businessclass. Mijn oorspronkelijke vlucht van zondagavond was overboekt, en daarom zou ik, als ik een dagje later zou vliegen, een voucher voor een gratis wereldretourticket ontvangen. Wel, ik voelde mij Sjakie met de gouden wikkel. Misschien werd de man achter de Emiratesbalie aangestoken door het enthousiasme van mij en mijn minstens even verheugde aanhang, misschien was hij hoe dan ook al in een goede bui die dag. Hoe het ook zij, in zijn joligheid besloot hij om mij voor mijn nieuwe vlucht op een luxueuze zetel met massafunctie te plaatsen, gewoon omdat het kon. Misschien kwam het door het nostalgische, emotionele en sprookjesachtige monoloog van mijn tante over die keer dat zij lang, lang geleden op een vlucht naar Canada gratis geüpgraded werd, misschien kwam het door mijn moeders sprankelende lofbetuigingen over de fantástische service van Emirates, of ja, misschien was deze man gewoon ronduit een schat van een vent.

En zo kwam het dat ik ineens voor bijna een heel etmaal omgeven werd door gouden rolexen, Armani-onderbroekjes en beeldschone stewardessen die om de haverklap met cocktails en kokkels aan kwamen zetten, en dat ik tussen Arabische kroonprinsen, vadsige vastgoedamerikanen en chagrijnige Russische maffia om 6 uur ‘s ochtends champagne met kaviaar zat te nuttigen in de ‘Exclusive Air Lounge’ van Dubai International. Oud-Zuidouders met dezelfde transfer als ik keken onbewogen toe hoe hun onhandelbaar kroost bij gebrek aan regulier schrijfgerei ketchup en aardappelsalade over de tafelkleden smeerden. Van de twaalfkoppige Koreaanse familie aan de tafel naast mij hadden zelfs de drie peuters elk al een eigen Ipad in hun Guccirugtasje. Verderop een luid telefonerende Française, vergezeld door een in een colbert gehesen chihuahua die zijn water uit een wijnglas dronk, en beheerst zalmtartaartjes van een porseleinen schoteltje slobberde. De wezens waren er nog heerlijker dan het voer.  

Het behoeft geen verdere uitleg dat ik niet geheel nuchter was toen ik mijn intrede maakte in de luchthaven van Kaapstad. Gelukkig werd ik opgehaald door een chauffeur van de universiteit, die maar al te blij was met de geplette maar ongeopende Lindt-chocolaatjes die ik na het (letterlijk) hemelse vijfgangendiner niet meer op had weten te krijgen. Wat volgde was een kruisverhoor over champagne, vliegtuigmotoren en de roklengtes van de stewardessen. Hij had nog nooit gevlogen, maar als hij zou gaan, zou hij hoe dan ook Businessclass gaan. We reden landinwaarts, in plaats van dure horloges werd ik nu omgeven door sloppenwijken zover het oog reikte. Ik dacht aan de hond met het zalmontbijt, en aan hoe vreemd de wereld wel niet is.

Goed, vandaag is dus lui en brak. Uit bed, ontbijt, in het winkelcentrum op speurtocht naar beddengoed, en toen met de kersverse lakens en dekens weer terug in bed. Nee, schuldig voel ik mij niet, want het is het eerste rustige dagje in lange tijd, al was het dagje niet zo voorzien. Het initiële plan was om vanochtend rond negenen te gaan wandelen naar de top van Hottentots-Holland Mountain (ja zo heet ie echt), maar ja, dan had ik ook trouw moeten blijven aan het ‘echt maar eventjes één drankje’- plan van gisteravond. Ik wist eigenlijk al dat het faliekant zou gaan mislopen toen één van mijn Duitse medestudenten me bij mijn binnenkomst in ‘The Happy Oaks’ meteen een halve liter speciaalbier in de handen duwde. Ik had de twee Duitse meisjes die ochtend ontmoet bij de universiteitsfietsverhuur, waar ook zij hun bordeauxrood semesterschroot waren komen ophalen. Ook zij gingen vanaf daar weer richting campus, en dus besloten we samen de linksrijdende wagens en pardoes de weg op rennende kinderen te trotseren. Het gezamenlijke ternauwernood ontsnappen aan frontale botsingen met vrachtauto’s, peuters en ander overstekend wild creëerde een zekere saamhorigheid. Op de campus zetten we de fietsen aan elkaar vast, en zo zaten we voor de rest van de dag met elkaar opgescheept. We zouden het echter niet te laat maken, nee, natúúrlijk niet. Katja zou vandaag met de universiteitstour naar Kaapstad, Ilse zou gaan wandelkamperen met haar gastfamilie, en ik zou met wat andere internationals naar Hottentots-Holland. Zou.

De Happy Oaks was die avond gezellig druk, uit de boxen dreunde popmuziek uit de jaren zeventig. Ilse reikte me het manshoge glas tripelbier aan, en ik zette het gretig aan mijn lippen. Ik kon wel wat vloeibaar troost gebruiken, want nog geen kwartier geleden had de portier van mijn woning in Simonsrust Complex woedend mijn ledematen staan uitkafferen. Simonsrust, een soort pastelkleurig, heuvelachtig bungalowpark met een hoge muur eromheen, wordt  24/7 bewaakt door een beveiliger in een hesje in een hokje. Of beter gezegd, vier beveiligers die rouleren. Drie ervan zijn allervriendelijkst, vandaag was het echter Nummer Vier die de regie had over de slagbomen en het voetgangerspoortje, en nou, dat heb ik geweten.

Ik had mij naar de poort gehaast, want ik was al bijna te laat voor de über die Katja en ik samen vanaf de overkant van de straat zouden nemen. Nummer Vier zag mij niet aan komen snellen, en mijn vingerafdruk was nog niet geregistreerd, dus de poort kreeg ik niet open. Ik klopte op het raampje en zwaaide. In plaats van op de knop te drukken om het poortje open te doen, kwam Nummer Vier echter het hokje uit.

‘How many times do I still have to see your face toninght?’, vroeg hij.

Ik keek hem schaapachtig aan.

‘You come and go all the time, without a fingerprint, like I have nothing better to do than opening the door for you’.

Zijn gezicht stond nors, hij maakte duidelijk geen grapje. Ik wilde voorstellen dat hij misschien een carrièreswitch moest overwegen, want bij het zijn van portier horen voor zover ik weet noodzakelijkerwijs deuren, poortjes en slagbomen, maar dat slikte ik maar in. De man was zwart, ik wit, en ik was rijk, en hij ongetwijfeld arm. In plaats daarvan antwoordde ik dat ik ook liever gewoon zelf de doorgang zou willen kunnen openen, maar ja, de vrouw die over de vingerafdrukadministratie ging was nog een week op vakantie. Tja, dat had ik niet moeten zeggen, want zijn gezicht fleurde op. ‘I will get your fingerprint right now!’ Wat volgde was een heuse toestand van dik tien minuten met rammen op toetsenborden en schelden op beeldschermen, waarbij ik om de seconde een andere vinger op een scannertje moest leggen. Tot ook hij tenslotte tot de tragische conclusie moest komen dat inderdaad enkel de mevrouw die op vakantie was Het Systeem begreep.‘You have bad fingers! Very bad!’, besloot hij. Toen zuchtte hij, plofte neer op zijn stoel, en zijn blijkbaar wél competente wijsvinger gleed naar de knop der knoppen. Halleluja, de poort opende zich. ‘Now don’t you be back before midnight!’, riep hij nog toen ik de weg afdaalde.

En tja, zodoende was mij het tegenovergestelde van huisarrest opgelegd. Eerst mocht ik niet weg, en nu mocht ik niet terug. Heel erg vond ik dat niet. We verplaatsten naar het bovengedeelte van de kroeg, waar een aantal van de “Maties”, onze Zuid-Afrikaanse buddy’s van Stellenbosch University, en uitwisselingsstudenten aan een lange tafel zaten. Mijn bierglas werd steeds weer bijgeschonken, tot we vertrokken naar Aurora, het feesthuis van de zwarte studentencommunity. Laserlights, zebratapijten, wodka, hiphop, bewonderenswaardig danswerk. Wij internationals zaten verlegen in een hoekje, bang om onze stijve heupen op de dansvloer te vertonen. Tot we van de bank getrokken werden, en vanaf daar naar de über, en vanaf daar naar de club. Godzijdank was er alcohol, want alcohol is als smeerolie voor het heupgewricht, en smeren deed het. ‘You know, for a white girl, you don’t dance too bad’, vertrouwde een studente met blauwe, opgestoken dreadlocks me toe. Ik besloot het voor het gemak maar als een compliment te beschouwen.

Pas toen ik enigszins opsoberde begon het me beetje bij beetje te dagen dat ik welgeteld de enige witte persoon in de hele toko was. Nee, er was geen spoor te bekennen van de Duitsers en Scandinaviërs waarmee we vanaf het studentenhuis vertrokken waren. Sterker nog, nu ik erover nadacht, had ik ze sinds Aurora eigenlijk nog wel gezien? De Maties haalden me over om nog even te blijven, en ach, de bar sloot toch al over een kwartiertje, wat maakte het nu ook nog uit. Ik stuurde voor het idee een appje naar de Duitse meisjes, maar ik zou hun antwoorden van de volgende ochtend pas de volgende middag lezen; dat Katja al lang en breed in de bus naar Kaapstad zat, dat Ilse zich al hoog in de bergen bevond, voor elven hadden ze al in bed gelegen, niks geen kater. Toegegeven, de Duitse discipline is en blijft bewonderenswaardig. Ver na twaalven kwam ik aan bij Simonsrust, waar de portiers inmiddels hadden gerouleerd. Er werd vriendelijk gezwaaid, en de voetgangerspoort ging zonder enig drama open.

Er wordt op mijn deur geklopt. Het is Casper, een van mijn Zuid-Afrikaanse huisgenoten. De detectiveserie is afgelopen, hij is al met zijn Franse vriendinnetje aan het koken, of ik mee wil eten, iets met groente uit de oven. En dat ze straks naar De Akker gaan, hun sfeervolle stamkroeg, en dat de rum-cola’s er vanavond twee voor de prijs van één zijn. Ik antwoord dat ik thuis blijf, morgen heb ík de universiteitstour naar Kaapstad op de planning staan. ‘Ahh Liza… Com’on, just one drink?’

Vooruit dan maar, één drankje, eventjes.